Afgelopen week twitterde ik: “Een journalist die @jeroensoeteman (voorzitter NVSA) publiekelijk belachelijk maakt en neerzet als “struisvogel”, heeft voor mij afgedaan. Het commentaar van @JeroenSoeteman is steevast genuanceerd, kundig, betrokken en constructief, ook mbt het onderwerp van deze column.”
Aanleiding voor mijn tweet was een column van John van den Heuvel in de Telegraaf die ik eenzijdig en vooral onnodig badinerend vond. Het was niet de eerste keer dat ik me ergerde aan een column van deze journalist. Ik kreeg in mijn omgeving de nodige bijval voor mijn tweet. Toch vind ik dat ik dit niet zo had moeten zeggen. De kwalificatie dat “iemand heeft afgedaan” impliceert namelijk minachting. Op deze wijze op de man spelen is niet mijn ding, het voegt ook niets toe. Ik had mijn ergernis op een andere wijze moeten verwoorden.
Ooit schreef ik een blog over de grote woorden die partijen in het strafrechtelijke debat veelvuldig in de mond nemen. Ik schreef toen: “hoe groter de woorden en hoe onnodiger de vernedering, hoe harder de verdediging zal roepen. In ieder geval lok je er een onwenselijke en onnodige verharding van het debat mee uit.“ Het zijn nog altijd herkenbare woorden.
De blog die ik indertijd schreef, ging over advocaten, officieren en over de politie. Badinerend taalgebruik en op de man spelen is geen enkele beroepsgroep vreemd. Aan deze lijst kan ik moeiteloos twee beroepsgroepen toevoegen: de journalistiek en de politiek. Scheldwoorden in kamervragen, waardering uitspreken voor een achterban die andere kamerleden bedreigen, beledigingen in columns, treiteren op social media, het is maar een kleine selectie. Natuurlijk gaat lang niet iedereen zich hieraan te buiten maar het gebeurt wel en in alle beroepsgroepen. En steeds meer mensen vinden dit maar normaal. Een niet te verwaarlozen aantal burgers laat zich flink opjutten en gaat er in het publieke domein met graagte in mee, en verder dan dat zelfs. Waarna vervolgens volksstammen advocaten, officieren, agenten, politici en journalisten zich beklagen dat ze zich op social media maar ook daarbuiten onveilig of onheus bejegend voelen.
Deze blog is een oproep om in elk geval als professionals het goede voorbeeld te geven.
Officieren moeten een verdachte niet als een idioot wegzetten op zitting of als crimineel aanmerken in een persbericht op de dag van de aanhouding als de onderzoeksresultaten per definitie nog incompleet zijn; ook moeten zij advocaten niet met slechts de onderbuik als argument vereenzelvigen met de cliënt: rechtsbijstand verlenen aan een cliënt die van een misdrijf verdacht wordt, maakt je niet onbetrouwbaar en geeft geen reden voor wantrouwen. Met onderbouwen met argumenten wat de verdachte fout heeft of zou hebben gedaan, is daarentegen natuurlijk niets mis maar met enige regelmaat schort het daar wel aan.
Advocaten moeten ook richting bijvoorbeeld een persoon als Sander Dekker, de minister voor rechtsbescherming die in onze ogen voortdurend met onredelijke plannen en uitlatingen komt, met argumenten het debat aangaan in plaats van hem publiekelijk op social media als minkukel te bestempelen. Iets dat ik met regelmaat van de klok zie gebeuren. Naar mijn overtuiging zal een meer uitleggende en minder neerbuigende opstelling zonder gebruik van scheldwoorden leiden tot veel meer begrip en waardering voor de (strafrecht)advocatuur en het werk dat wij doen.
Politici moeten beseffen dat polarisatie in deze tijd van social media en de al dan niet spreekwoordelijke “wappies“ en “complotgekkies” exponentieel veel navolging krijgt. Een aantal politici stelt zich nota bene ontegenzeglijk op als de al aangestoken lont in het kruitvat. Het gaat mijn voorstellingsvermogen te boven dat deze parlementariërs onder andere tot taak hebben het controleren van de minister van Justitie en Veiligheid op zijn beleid.
En journalisten die voorbijgaan aan argumenten maar wel op een groot podium de rechtstatelijke rol van een andere beroepsgroep miskennen en tegelijk groots verkondigen dat iemands onderbouwde mening belachelijk is, moeten beseffen dat ze geen enkele bijdrage leveren aan een fris klimaat waarin op een gezonde manier met elkaar over belangrijke onderwerpen wordt gediscussieerd.
Genoemde beroepsgroepen hebben allemaal een voorbeeldfunctie. We nemen elkaar bijna allemaal de maat maar slechts weinigen hebben oog voor de eigen opstelling. Van iedere beroepsgroep kan ik de nodige voorbeelden aanhalen van beledigend en onnodig kwetsend taalgebruik. Alleen al aan kwetsende tweets die ik her en der lees, zou ik met groot gemak een paperback kunnen samenstellen. Geen misverstand: ik heb geen ambities om dat te doen.
Ik ben de eerste die vindt dat je in het vuur van het debat tegen een stootje moet kunnen. Van een belediging zal ik nooit aangifte doen, mensen roepen maar tegen of over me wat ze willen. Dat neemt niet weg dat in het bredere verband basisfatsoen, waaronder een respectvolle bejegening van elkaar, wel belangrijk is. Dat lijkt me ook wel het minste dat van professionals verlangd mag worden. Als we daar niet naar handelen dan kunnen we vele symposia, debatten en cursussen aan weerbaarheid en veiligheid besteden maar niemand moet dan raar opkijken dat velen het slechte voorbeeld zullen volgen en dat het maatschappelijke onfatsoen eerder toeneemt dan afneemt. Goed voorbeeld doet volgen, luidt de door menigeen vergeten aloude volkswijsheid.
Iedereen laat zich wel eens gaan, ook ik. Ik begon deze opinie met de opmerking dat ik niet op de man had moeten spelen. Het zou de journalist over wie ik twitterde sieren als ook hij zijn badinerende woorden terugneemt. We moeten per slot van rekening ergens beginnen.