Op 14 november 2018 heeft het gerechtshof te Arnhem drie zweminstructeurs veroordeeld voor dood door schuld. Volgens het hof waren zij nalatig bij het uitoefenen van toezicht op het verdronken 9-jarige meisje Salam. De zwemleraren – bijgestaan door mr. Mariska Pekkeriet en mr. Anno Huisman – zijn het inhoudelijk oneens met de uitspraak van het hof; ieder voor zich hebben zij zich inmiddels beraden op het instellen van cassatie.
Voorop gesteld: een belangrijke reden om eerder hoger beroep in te stellen was dat er veel onduidelijkheid bestond over het moment van het overlijden van Salam. De zweminstructeurs achtten het onmogelijk dat en ook onverteerbaar als dit drama tijdens het zwemmen onder hun toezicht zou hebben plaatsgevonden. Waar de rechtbank heeft geoordeeld dat dit moet zijn gebeurd tijdens het vrij zwemmen, laat het hof nadrukkelijk de mogelijkheid open dat dit drama – conform de lezing van de verdediging – heeft plaatsgevonden na het zwemmen, zelfs na het douchen van de kinderen, onder wie Salam.
Anders dan de verdediging dicht het hof de zwemleraren ook een toezichthoudende rol toe tijdens en na het douchen en zelfs nog tijdens het verlaten van het zwembadgebouw. De verdediging heeft hierover steevast gesteld dat de zwemleraren geen toezichthoudende taak hadden bij de overdracht van de kinderen aan de school bij het douchemoment. Het hof oordeelde niettemin in dit verband – kort samengevat – dat onvoldoende afstemming heeft plaatsgevonden tussen de schoolleerkrachten en de zweminstructeurs.
De verdediging is van mening dat het oordeel van het hof te hoge eisen stelt aan de individuele zwemleraren en consequenties heeft voor tal van zwembaden, scholen en leerkrachten in Nederland. Daarmee is tegelijk gegeven dat de verdediging meent dat de individuele zwemleraren geen aanmerkelijke schuld hebben aan het overlijden van Salam. Hoewel alle zwemleraren om deze reden geneigd zijn om het oordeel van het hof verder aan te vechten, zien twee van de drie hiervan af: de met de voorliggende zaak gepaard gaande emoties in samenhang met een – in geval van een succesvolle cassatieprocedure – nog jarenlange procedure zijn belangrijke argumenten geweest in de afweging om de spreekwoordelijke strijd te staken.
Een van de drie instructeurs heeft op inhoudelijke gronden vooralsnog wel cassatie ingesteld. Of en in hoeverre het cassatieberoep zal worden doorgezet, is daarbij afhankelijk van verschillende factoren en nog onderwerp van overleg bij de verdediging. Over de hierbij te betrekken argumenten pro en contra zal de verdediging geen verdere uitlatingen doen.
Deventer, 28 november 2018